Image

Blog

Zorg voor onroerend erfgoed: een beleid met aandacht voor stenen én mensen


Cathy Cardon - Culture & Tourism

Cathy Cardon

1 april, 2025
7 min. leestijd

Zorg voor onroerend erfgoed focuste zeer lang op ‘de stenen’: conservatie en restauratie van materiële sporen van het verleden. IDEA Consult begeleidde twee studies die het Agentschap Onroerend Erfgoed helpen om de transitie te maken van een beleid dat voornamelijk aandacht heeft voor de ‘stenen’, naar een beleid dat meer aandacht heeft voor ‘mensen’. We vatten hieronder de belangrijkste bevindingen samen.

Een paradigmashift: onroerenderfgoedzorg door een andere bril bekeken

De eerste studie, uit 2022 was een onderzoek naar de huidige werkwijze van onroerenderfgoedzorg, met als ambitie om te komen tot een ‘nieuwe rationale’ (onderliggende logica) voor de ondersteuning van onroerenderfgoedzorg.

In het kader van deze studie bestudeerden we de evolutie van de internationale en Europese charters en onderzochten we 4 internationale benchmarks die een ander onroerenderfgoedbeleid hanteren dan in Vlaanderen: Zweden, Schotland, Nederland en Denemarken.  Deze inzichten toetsten we af aan de Vlaamse context via een aantal focusgroepen met diverse stakeholders.

Beschermen en subsidiëren behoren tot het DNA van het Vlaamse onroerenderfgoedbeleid. Al sinds het Charter van Venetië uit 1964 is de visie op onroerenderfgoedzorg in eerste instantie gestoeld op intrinsieke motieven: de wens om de materiële en cultuurhistorische waarden van onroerend erfgoed te behouden en, indien mogelijk, te herstellen.

De financiering die voorhanden is voor onroerenderfgoedzorg, is echter vele malen kleiner dan wat er nodig is voor al het waardevolle erfgoed in Vlaanderen. Bovendien is de maatschappelijke context sinds 1964 sterk geëvolueerd. Om beter voor het onroerend erfgoed te kunnen zorgen, is het van belang om (nieuwe) allianties te kunnen sluiten met andere partijen die niet noodzakelijk vanuit dezelfde motieven vertrekken, en toch willen bijdragen aan de zorg voor het onroerend erfgoed.

De afgelopen decennia is er zo stilaan meer aandacht en ruimte ontstaan voor andere zorgmotieven: gemeenschapsvorming en herinnering, symbolische en levensbeschouwelijke waarden, educatie en beleving, bewoning en commerciële exploitatie, … De ondersteuning en financiering volgde deze evolutie echter slechts beperkt, en is nog steeds grotendeels gestoeld op de startprincipes van het Charter Van Venetië.

Uit het onderzoek vloeide een voorstel van viervoudige paradigmashift voort, dat ondertussen als leidraad geadopteerd werd door het Agentschap Onroerend Erfgoed:

Belangrijke onderliggende ideeën bij deze paradigmashift, zijn:

  • Een erfgoedsite is geen geïsoleerd object, maar een plek in een ruimtelijke en maatschappelijke context, die dus in relatie staat tot een veranderende omgeving. Erfgoedplekken zijn bakens in een evoluerend landschap, en plekken waar mensen evoluerend gebruik van willen maken en/of er veranderlijke betekenissen aan geven.
  • Onroerenderfgoedzorg is idealiter een zaak van de hele samenleving. Maar als je wilt dat die samenleving daar mee voor wil zorgen, dan moet er ook ruimte zijn voor andere motivaties, redeneringen en strategieën dan louter erfgoedgerichte. Ook persoonsgebonden en gemeenschapsgerichte motieven, utilitaire, economische en ecologische overwegingen kunnen immers redenen zijn om (mee) voor erfgoed te willen zorgen. De manier waarop we voor ons erfgoed willen zorgen, heeft nood aan meer dialoog over het gewenste evenwicht tussen die motieven, ook in relatie tot het hele patrimonium én lokale overwegingen. Waarbij erfgoedgerichte motieven wel steeds mee in de weegschaal liggen.
  • De huidige werking vanuit het Agentschap biedt ten dele wel ruimte voor een maatschappelijke blik op onroerend erfgoed, maar stimuleert dit perspectief vooralsnog niet systematisch. Om dit te realiseren, wil het Agentschap evolueren van “bewaker” van de erfgoedwaarden naar nieuwe rollen als baken, coach en co-creatieve partner in een netwerkmodel met vele partners, en wil ze het instrumentarium op termijn herbekijken vanuit dit nieuwe perspectief.
Hoe kan die gewenste paradigmashift er in de praktijk uitzien?

De tweede studie van IDEA Consult, uit 2024, bouwde voort op deze paradigmashift. Hier lag de focus op het onderzoeken van nieuwe samenwerkingsmodellen en -principes voor onroerenderfgoedzorg, met in het bijzonder oog voor de relatie met de lokale besturen.

Lokale besturen spelen in Vlaanderen een dubbele rol in de zorg voor onroerend erfgoed: enerzijds zijn ze zelf eigenaar en beheerder van een omvangrijk patrimonium aan erfgoed; anderzijds spelen ze ook een rol in de beleidsmatige opvolging van het onroerend erfgoed op hun grondgebied dat in eigendom is van andere actoren. Een screening van het erfgoedpatrimonium en van de kenmerken van de lokale besturen, en een analyse van de toegekende erfgoedpremies in de periode 2015-2023, toonde het volgende aan:

  • Vlaanderen beschikt over uitgebreid erfgoedpatrimonium: het omvat ruim 13.000 beschermde objecten (waarvan ruim 11.000 monumenten, en in minder mate cultuurhistorische landschappen, stads- en dorpsgezichten, archeologie en varend erfgoed). Hier bovenop komen ruim 75.000 vastgestelde objecten: deze worden als waardevol aangeduid, maar zijn vooralsnog niet beschermd.
  • Dit patrimonium is heel ongelijkmatig gespreid over de lokale besturen. Het gewicht van het erfgoedpatrimonium staat vaak niet in verhouding tot de draagkracht van die besturen: kleinere steden en gemeenten hebben een beperkte financiële en personeelsmatige draagkracht, maar bij grote steden is de erfgoedconcentratie dan weer dermate hoog dat ook zij op hun limieten botsen.
  • Hoewel aanzienlijk, is de beschikbare Vlaamse financiering voor onroerenderfgoedzorg een druppel op een hete plaat om dit waardevolle patrimonium te behouden en over te dragen aan de generaties na ons. In de praktijk worden deze middelen weliswaar gecombineerd met middelen van andere actoren (lokale besturen, private actoren, …) maar de noodzakelijke stapeling van financiering loopt vaak niet vlot: de middelen worden niet gevonden, of niet tijdig, waardoor projecten vertraging oplopen of zelf stilvallen. Ondertussen lopen de kosten verder op.

Hoe zou het Agentschap Onroerend Erfgoed deze uitdagingen kunnen aanpakken? Hiervoor keken we opnieuw naar leerlessen uit de benchmarks van de eerste studie, in het bijzonder de Erfgoeddeal in Nederland en de Heritage Zones in de UK, waarvan je hier een boeiend filmpje kunt zien. In een reeks van 3 workshops verkenden de kansen en uitdagingen voor de toekomst met een gemengde stakeholdergroep, waarin diverse lokale besturen en medewerkers van het Agentschap Onroerend Erfgoed met elkaar in dialoog gingen. Het concept van impulsprogramma dat hieruit voortvloeide, toont aan hoe het Agentschap Onroerend Erfgoed de gewenste paradigmashift in de praktijk kan omzetten. Bedoeld als experiment of testcase, zou het impulsprogramma onmogelijk een antwoord kunnen bieden op alle uitdagingen die er op het terrein zijn. De ambitie is echter om aan te tonen hoe ondersteuning voor onroerenderfgoedzorg vanuit nieuwe principes vormgegeven kan worden. Het omvat volgende 5 kernelementen:

  1. Vertrek vanuit maatschappelijke noden en niet vanuit erfgoedtypologieën

Het startpunt voor het denk- en ontwikkelproces is niet het onroerend erfgoed zelf, maar de vormgeving van bruisende en zorgzame wijken en buurten. Waarbij onroerend erfgoed een hefboom vormt voor gebiedsontwikkeling, en tegelijk zelf ontwikkeld wordt. Inhoudelijk schuift het impulsprogramma voor twee breed gedragen prioriteiten naar voor: enerzijds erfgoed als plek voor sociaal contact, zowel sociaalmaatschappelijk (bv. cultuurplekken, dorpshuizen, …) als met een economische invalshoek (horeca, retail, …). Anderzijds erfgoed als plek om te wonen en te zorgen, met aandacht voor onder meer nieuwe woon- en zorgtypologieën, ruimte voor zorgberoepen en kinderopvang, … Van hieruit kunnen nieuwe allianties gesloten worden om de zorg voor het erfgoed op te nemen.

2. Streef naar duurzame oplossingen op de lange termijn

Erfgoedzorg die streeft naar duurzame oplossingen op de lange termijn, moet drie vormen van duurzaamheid in balans houden: maatschappelijke, economische en ecologische duurzaamheid.

  • Met maatschappelijke duurzaamheid bedoelen we de ontwikkeling van maatschappelijk relevante visies en invullingen ​in co-creatie vanuit verschillende perspectieven, rekening houdend met de draagkracht van het erfgoed.​
  • Financiële duurzaamheid betekent streven naar financiële haalbaarheid, zowel van investeringsprojecten als recurrent (exploitatie en onderhoud), in cofinanciering waar nuttig en mogelijk, en met de financiering vanuit onroerend erfgoed als hefboom om andere financiers mee aan boord te krijgen.​
  • Ecologische duurzaamheid betekent zowel oog voor duurzame, potentieel circulaire materiaalkeuzes, hedendaagse energetische oplossingen, als oog voor ‘blauw-groene dooradering’ van projectgebieden (water en groen) wat op verschillende manieren positieve effecten heeft op het welbevinden (bv. hitte-eilanden, …).

3. Streef naar beter samenwerken en uitvoeren

Het impulsprogramma ambieert effectievere, betere en snellere uitvoering van erfgoedprojecten met meerdere betrokken partijen.

  • Door het versterken van meerstemmig denken over duurzame benutting van en zorg voor beschermd erfgoed, ​vanuit verschillende perspectieven. Het doel is om te komen tot gedeelde projectvisies, én tegelijk beter afgestemde overheidssteun en -regels.
  • Door visievorming ook in de praktijk te brengen: steun voor visie én de daaraan gerelateerde uitvoeringsprojecten worden beide opgenomen in het programma.
  • Door te streven naar cofinanciering en stapelfinanciering vanuit diverse overheden en private partners. Met oog voor restauratie en renovatie, maar ook exploitatie. Waarbij erfgoedfinanciering vanuit het Agentschap, dankzij een nieuwe aanpak, als een hefboom wordt ingezet om andere financiers mee aan boord te krijgen.

4. Geef meer autonomie aan het lokale niveau

Nieuwe instrumenten dienen aandacht te hebben voor de gewenste rolverschuiving en –ontwikkeling bij zowel het Agentschap als lokale besturen en lokale stakeholders.

  • Dit impliceert dat bv. het Agentschap Onroerend Erfgoed niet de duim hanteert, maar mee aan tafel schuift om samen tot oplossingen te komen.
  • Het betekent ook een grotere beslissingsbevoegdheid over de keuze van prioritaire projecten bij de lokale besturen, met oog voor zowel projecten in publieke als private eigendom.

5. Zet in op praktijkleren, kennis delen en sensibiliseren

Nieuwe werkwijzen verkennen, vraagt aandacht voor ondersteuning van leren over het proces, en niet enkel het resultaat.

  • Door het verzamelen van praktijkinput, kan nuttige informatie samengebracht worden met het oog op de optimalisatie van overheidsondersteuning en -regelgeving.
  • Om tot een netwerkmodel te komen, is het wenselijk om kennis en inzicht te verknopen via lokaal ingebedde erfgoednetwerken. Daarbij denken we aan de versterking van – onder meer –  de rol van IOED’s (Intergemeentelijke Onroerenderfgoeddiensten) en OEG’s (Onroerenderfgoedgemeenten) als kernknooppunten in deze netwerken.
  • Eveneens belangrijk is de versterking van het besef van het maatschappelijk potentieel van erfgoed bij lokale actoren, waaronder politici, gemeentelijke diensten, regionale structuren, ondernemers en burgers.

Meer weten over deze onderzoeken? Contacteer me.