Projecten

Elk jaar werken wij aan meer dan 300 projecten.
Image

STEM-onderzoeksagenda


Ditte Kimps

Expert Onderwijs & Levenslang Leren
"Tijdens het onderzoek viel het op dat er in de academische wereld al veel onderzocht en geweten is over STEM en de keuze voor STEM. Tegelijkertijd werd duidelijk dat veel van die kennis nog niet bij beleidsmedewerkers was geraakt. Wij hopen dat deze studie daarin verandering heeft gebracht."

De uitdaging

De resultaten van deze opdracht bieden ondersteuning aan de STEM-agenda 2030, waarin de Vlaamse regering wil “blijven inzetten op het vergroten van het draagvlak voor technologie, innovatie en wetenschap bij de Vlaming” en dit “over de beleidsdomeinen heen” (Vlaamse regeerakkoord 2019-2024). Het belang van STEM (Science, Technology, Engineering & Mathematics) wordt erin erkend omdat STEM-competenties en STEM-specialisten noodzakelijk zijn om de verschillende transities (rond digitalisering, energie, klimaat, gezondheid of circulaire economie) te doorstaan. Het is de bedoeling dat iedereen deze transities aankan, ook al tonen bepaalde groepen (bv. vrouwen en etnische minderheden) weinig interesse in STEM, en stromen ze niet of moeilijk door in de STEM-opleidingen en -jobs. Daarom moet er rekening gehouden worden met inclusie, zodat iedereen die wil en iedereen met talent, ongeacht gender, leeftijd, afkomst of sociaaleconomische situatie (SES) aan STEM kan participeren.

De werkwijze & resultaten

Het doel van het onderzoek is het ontwerpen van een onderzoeksagenda voor de STEM-agenda 2030, waarbij de kennishiaten en mogelijke hefbomen onderzocht en geïdentificeerd worden. We hebben eerst een synthese gemaakt van de bestaande kennis over factoren en hefbomen voor STEM door middel van een literatuurstudie. We hebben ons gericht op thema’s als inclusie, generieke STEM-competenties, instroom, doorstroom en uitstroom van STEM-studenten en STEM-jobs. Met deze informatie hebben we vervolgens de kennishiaten kunnen identificeren. Ook hebben we het ecosysteem van STEM-actoren in kaart gebracht (van de domeinen onderwijs, werk, vrije tijd, onderzoek, innovatie en wetenschapscommunicatie) en onderzocht hoe synergiën gerealiseerd kunnen worden. De literatuur- en deskstudie werd aangevuld met een workshop om de belangrijkste belanghebbenden te raadplegen. Op basis daarvan hebben we de onderzoeksagenda opgemaakt voor de verschillende domeinen, en de governance bepaald om de onderzoeksagenda uit te voeren. Wat de resultaten betreft, lichten we in dit artikel een selectie van verklarende factoren toe, voor een volledig overzicht verwijzen we naar het rapport met de inventarisatie van de drempels en hefbomen voor STEM.

Ten eerste hebben stereotypen die leven in de maatschappij ten aanzien van STEM(-jobs) voor bepaalde doelgroepen een impact op de individuele attitudes en keuzes. Zo toont een studie dat er betere genderverdelingen zijn in STEM, met name in wiskunde (in keuzes en resultaten), in landen waar er meer gelijkheid is tussen mannen en vrouwen. En het stereotype dat mensen van een bepaalde etnische origine beter of slechter zouden zijn in bepaalde competenties heeft een invloed op hun kans op aanwerving in bepaalde posities. Bijvoorbeeld dat mensen van Aziatische origine automatisch goed zijn in programmeren of dat mensen van Afro-Amerikaanse origine minder academisch aangelegd zouden zijn.

Ten tweede houden ouders, kennissen en peers deze sociale normen en stereotypes mee in leven. Bijvoorbeeld, hoger opgeleide ouders lijken hun kinderen vaker richting STEM (in opleiding of vrije tijd) te sturen. Het inzetten van (succesvolle) rolmodellen (bv. peers of leraren) heeft een hefboomeffect voor de keuze voor STEM. Maar deze rolmodellen moeten wel gelijkaardige achtergronden hebben (zoals gender, etniciteit, leeftijd en SES), zodat de mensen zich in hen kunnen identificeren én dat ze de idee hebben dat het ook haalbaar is voor hen. Indien daaraan niet wordt voldaan, kunnen rolmodellen een averechts effect hebben in de keuze voor STEM.

Ten derde is de perceptie van beroepsmogelijkheden een belangrijke factor bij de (blijvende) keuze voor STEM. Hierbij neemt men in rekening of een job boeiend is, of er voldoende jobs beschikbaar zijn, of er work-life balance is, en wat het salaris zal zijn. Het salaris speelt voor vrouwen minder mee dan voor mannen, maar voor hen is een goede work-life balance belangrijker. Of iemand een job boeiend vindt is ook gendergevoelig. Vrouwen zijn meer geneigd te kiezen voor jobs die met mensen te maken hebben, terwijl mannen de neiging hebben om te kiezen voor jobs die gefocust zijn op dingen. Bovendien zouden vrouwen afgeschrikt zijn van jobs die gedomineerd worden door mannen.

Ten laatste heeft participeren aan informele STEM-activiteiten (bv. zomerkampen, STEM-competities, STEM-academies) een positief effect op competenties, interesse (ook na controleren voor bestaande STEM-interesse) en attitudes t.a.v. wetenschap en techniek. Er zijn indicaties dat het ‘low-stakes’ karakter van de activiteiten, waarbij er niet getest wordt, positieve effecten heeft op bv. etnische minderheden en vrouwen die angst hebben om te falen.